Typisch Overijssel

Het verhaal 'Achter de luiken' in Salland

  • 13 minuten opladen
  • 10725 x bekeken

Elk landgoed heeft zijn eigen verhaal en geschiedenis. Ook de gekleurde luiken van pachtboerderijen maken in een oogopslag duidelijk tot welke buitenplaats deze behoort. Handig voor rondtrekkende reizigers! Die historische kleuren zijn vaak een verwijzing naar het familiewapen van de adellijke familie die kasteel, spieker of havezate bewoonde, of nog altijd bewoont. We raden je aan om het verhaal ‘achter de luiken’ te lezen. Een spannend verhaal waarin de rol van de luiken wordt aangegeven, en waarin je wordt meegenomen in een spannend verhaal dat plaatsvindt rondom de landgoederen De Colckhof en Den Alerdinck.

Gekleurde luiken

Aanhoudende westenwind had de oude man weer eens deze kant van het land opgeblazen. Deze streken waren hem niet onbekend. Lang geleden lag hij hier als zuigeling in een keukenla terwijl zijn moeder in de pap roerde. Als jongen zwierf hij al veel en vaak rond. Hij kende de akkers, de paden en de vele landgoederen.

Een landkaart had hij dan ook niet nodig. Dankzij de kleuren van de boerderijluiken wist hij altijd precies waar hij was. Rood-wit, rood-geel, blauw-wit, rood-wit-blauw… De kleuren vertelden hem welke landgoederen hij doorkruiste en wie daarvan de landgoedeigenaar was. Daarnaast hadden de luiken van de boerderijen voor hem door de jaren heen nog meer betekenis gekregen.

Handige praatjes

Zo onthield hij waar de meiden gul waren met eten, in welke stal je droog sliep en waar chagrijnige boeren woonden. Die laatste plekken meed hij. Ook bij de dure landhuizen waar de deftige lui woonden kwam hij niet. Uit ervaring wist hij dat die niet zaten te wachten op reizigers zoals hij. Ze vonden hem net zo vervelend als een irritante bromvlieg.

Als jongeman wist hij zich er dan nog met zijn handige praatjes uit te kletsen. Een lach, een knipoog en snelle benen deden de rest. Maar zijn lach bleef nu beperkt tot een paar overgebleven tanden en met zijn loensende oog lukte knipogen ook niet al te best. Om nog maar te zwijgen over die kromme benen van hem. De vracht koopwaren op zijn rug drukte zwaar op zijn oude lijf. De meest waardevolle vracht van de reiziger zat overigens niet in die bepakking. Die bewaarde hij in zijn hoofd.

De Colckhof
De Colckhof

Tussen Den Alerdinck en De Colckhof

In de namiddag liep de man over een zandweg. Die ging dwars door twee landgoederen. Aan de rechterkant kwam straks de lange oprijlaan met hoge lindebomen van de statige havezate Den Alerdinck. Aan de linkerkant van het pad was het bos van De Colckhof. De luiken van dit landgoed hadden blauwe en witte schuinbalken op een rode ondergrond. Hij had dat net nog gezien bij het Tolhuisje. Verderop was er vanaf de zandweg een zichtas, waarbij hij vrij zicht zou hebben op het grote huis van De Colckhof. Voor hij dat punt kon naderen, barstte er echter een enorm noodweer los.

Het kwam niet onverwacht, de uren ervoor had hij de lucht donkerder zien worden. Nu zwaaiden de takken boven zijn hoofd heen en weer en raakte zijn wollen cape langzaam maar zeker doorweekt. Regen plensde overvloedig neer en al snel ontstonden overal grote plassen. De oude man keek rond, op zoek naar een plek om te schuilen. Helaas lagen alle boerderijen, en stallen, ver verwijderd van beide landgoederen. De enige plek vlakbij waar een dak beschutting bood was het theekoepeltje van De Colckhof.

Hij had de dure dametjes er weleens zien zitten. Nu was het verlaten. Terwijl de regen nog harder langs de glimmende boomstammen begon te stromen maakte de oude man een snelle afweging. Hoe groot was de kans dat er nu iemand rondstruinde om hem in de kraag te vatten? Zijn hoge bepakking hobbelde op zijn rug toen hij dwars door het struikgewas naar het koepeltje stiefelde. Daar aangekomen zette hij zijn vracht op de grond en liet zich er zelf vermoeid naast zakken. Hij liet het wel uit zijn hoofd om op het bankje van de chique dames te gaan zitten.

Warme plek voor de nacht

‘Man, wat doet u hier?’ De uitroep wekte de oude man uit een sluimertoestand waar hij met het inzetten van de schemering in beland was. Hij opende zijn ogen en knipperde tegen het licht van een lantaarn. De jongeman die hem vasthield was zo te zien geen jachtopziener, concludeerde de man opgelucht. ‘Dit is toch geen weer om buiten te schuilen?’ ging de jongeling verder. ‘Kom, ik weet wel een warme plek voor de nacht voor u.’

Dat liet de man zich geen twee keer zeggen. Hij sjorde zijn vracht op zijn rug en ging achter de jongeman aan die hem vanwege de nog altijd gestaag neerdrenzende regen met snelle pas voorging. De jongen bracht hem niet naar De Colckhof, nee, hij sloeg de laan met lindebomen in en liep recht naar het grote huis van Den Alerdinck! Even aarzelde de oude man, maar nadat de jongen hem wenkte, volgde hij hem snel. De jongen, die vertelde dat hij in de stal werkte, bracht hem naar de grote keuken in het souterrain van de havezate. Daar wachtte hem zowaar nog een warme stoofpot. De kokkin keek de man echter scherp aan voor ze de kom neerzette.

‘En wat kunnen we in ruil hiervoor verwachten?’ vroeg ze. ‘Iemand die bij het theekoepeltje van De Colckhof de nacht wil doorbrengen, heeft vast geen overvloed aan munten in zijn beurs.’ De oude man onderdrukte tevergeefs het knorren van zijn maag en keek haar aan terwijl zijn mondhoeken omhoog gingen. ‘Voor jullie heb ik het meest prachtige ruilmateriaal dat er is,’ grijnsde hij zijn geelbruine stompjes bloot. ‘Ik ben verhalenverzamelaar.’ De keukenmeiden, die tijdens hun schoonmaakbezigheden het gesprek afluisterden, stootten elkaar opgewonden aan. De komst van deze man betekende een welkome onderbreking van de eindeloze stroom avonden die steeds hetzelfde waren.

Verhalen vertellen

Zijn komst, en vooral de belofte van verhalen, ging als een lopend vuurtje door het landhuis. De keukenmeiden vertelden het aan de kamermeisjes, de staljongen aan de bode en al snel wist iedereen op het grote huis ervan. Later die avond stond de bovenste helft van de keukendeur dan ook open om de warmte van al die lichamen naar buiten te laten. Daar klonk het geroffel van regen. De oude man, die het beste plekje bij de haard had gekregen, bekeek de verwachtingsvolle gezichten om hem heen. Even liet hij een stilte vallen en uiteindelijk schraapte hij zijn keel.

Reuzen, Witte wieven en Waterwieven

‘Lang geleden,’ begon hij, en zijn gruizige stem vermengde zich met het kraken van de takken, de onafgebroken regen en het knetterende vuur, ‘werden deze streken niet alleen door mensen bevolkt. Reuzen vormden heuvels, dwaallichten brachten reizigers van hun route en op avonden als deze moest je helemaal goed uitkijken. Want ieder wist dat wanneer de regen stopte, de nevels kwamen.

En met de nevels verschenen de witte wieven. En waren die al erg, nog vreselijker waren de waterwieven. Gemener, achterbakser, met messcherpe tanden en een voorkeur voor waterpartijen zoals bij De Colckhof. En voor grachten rondom landhuizen, zoals hier bij Den Alerdinck. Jarenlang konden ze zich schuilhouden. Geen enkele golving van het wateroppervlak verried hen. Tot ze er ineens waren. En dan moest je je bergen.

Op slag verliefd

Bij precies eenzelfde havezate als deze zat er ook een. Jarenlang leefde ze haar leven te midden van de stengels van waterlelies en riet samen met de vissen, padden en ander kruipend spul op de modderige bodem. Tot de dag dat een landjonker thuiskwam op het landgoed van zijn vader. Hij had een lange tocht achter de rug en liet zijn paard drinken uit de gracht. Het waterwief, gelokt door dat vreemde geluid, keek tussen de waterplanten omhoog.

Ze zag hoe de jongeman zijn paard kalmerend aaide. Hoe hij glimlachend naar het huis keek. En ze was op slag verliefd. Op zijn handen, zijn lach, zijn ogen. Er was geen ontkomen aan. En iedere volgende keer wanneer ze hem zag, raakte ze meer van slag. Op een dag zag ze de jongeman weer. Hij bleek niet alleen, maar wandelde samen met een jonge vrouw door het park rondom het huis. Het waterwief zwom de twee achterna. Op een kleine brug, op de plek die het verst verwijderd was van het grote huis, kuste hij de jonge vrouw. Het waterwief zag het. En werd groen van jaloezie. Haar scherpe tanden knarsten. Hij was van haar. Zij had hem het eerst gezien. Ze moest en zou hem hebben!

Nu moeten jullie weten dat waterwieven over bepaalde krachten beschikten. Ze konden mensen begoochelen, bedonderen, misleiden. Niet eerder had dit waterwief die krachten aan hoeven spreken, maar bij het zien van de perzikzachte huid en de frisse ogen van de jonge vrouw was er geen ontkomen aan. Het waterwief besefte donders goed dat ze geen kans maakte bij de jongeman met haar door het water gerimpelde huid en rooddoorlopen ogen. Om nog maar te zwijgen van de sliertige haren vol waterplanten en rivierkreefjes.

Niet lang erna trof de landjonker een betoverend mooie vrouw in het park. Voor hij maar kon vragen wie ze was, of ze de weg kwijt was en wat ze kwam doen, palmde ze hem al in met haar praatjes. Ze streelde hem, verleidde hem, vol zoete beloftes, en vanaf dat moment zocht hij iedere dag net zo lang tussen de bomen en struiken tot hij haar vond. Verder vergat de jongeman alles. Al zijn taken, al zijn bezigheden en liefhebberijen. En het ergste was, hij vergat ook de jonge vrouw, degene met wie hij zich kortgeleden verloofd had.

Wie was die vrouw?

Maar zijn verloofde vergat hem niet. Wel was de jonge vrouw in de war, ineens hoorde ze niets meer van hem. Geen afspraakjes, geen briefjes, helemaal niets. Ze begreep van het personeel van de havezate dat de jongeman er geregeld in zijn eentje op uit trok. Hij verdween dan in het park om uren later met een dwaze glimlach op zijn gezicht terug te keren.

De jonge vrouw liet het er niet bij zitten en volgde hem heimelijk op een van zijn wandelingen. Vanachter de struiken zag ze hoe een betoverend mooie vrouw haar verloofde opwachtte. Hij nam glimlachend de hand van de vreemde vrouw en liet zich door haar door het groen leiden. De jonge vrouw wist niet wat ze zag. Haar lief leek zo willoos, zo compleet in de ban van die vreemde. Ze volgde het stel en ontdekte iets aparts. Naast zijn voetstappen vond ze geen andere afdrukken in de aarde. Over het pad liep alleen maar een kletsnat spoor. Gealarmeerd keek ze op. Wie was die vrouw?

De volgende dag verborg de jonge vrouw zich in het park. Onder een bruggetje wachtte ze tot de twee zouden passeren. Misschien kon ze iets uit hun gesprek opvangen wat haar wijzer zou maken? Ze had geluk. De vreemde en haar lief stopten boven haar hoofd. Er werd helaas weinig gesproken, het leek alsof de twee een woordeloos gesprek voerden. Gefrustreerd boog de jonge vrouw haar hoofd en keek naar het wateroppervlak. Daarin zag ze de weerspiegeling van de twee. Het vertrouwde hoofd van haar verloofde en… Verbijsterd gluurde ze tussen de planken omhoog. Daar zag ze toch echt die vreemde, betoverend mooie, vrouw. In de weerspiegeling onder zich zag ze echter iets heel anders. Een gerimpelde bleke huid, rode ogen en haren vol klitten en waterplanten. Een waterwief! De zinsbegoocheling van dat mens werkte blijkbaar alleen op het droge.

Nog lang en gelukkig...

Voor ze kon bedenken of het wel slim was wat ze deed, stampte de jonge vrouw kwaad onder de brug vandaan. Regelrecht naar de twee, die inmiddels langs de oever wandelden. Daar sjorde ze eerst de hand van haar verloofde uit die van het waterwief. En onder de verbijsterde blik van de landjonker, duwde ze de vreemde vrouw vervolgens richting de gracht. Krijsend viel het waterwief in het water. Meteen toen haar lichaam het oppervlak raakte, verscheen haar ware gedaante. Het waterwief gilde en vloekte en verdween uiteindelijk onder het blad van de waterlelies. Ontgoocheld besefte de landjonker wat er gebeurd was. Hij smeekte zijn verloofde om vergiffenis en zwoer dat hij nooit meer in de achterbakse trucs van het waterwief zou trappen. De jonge vrouw vergaf hem. En kuste hem. Ze trouwden, kregen negen kinderen en leefden nog lang en gelukkig op de havezate.

En het waterwief? Die verdween uit de gracht en verkaste naar een van de vele boerensloten in de buurt. Ze schaamde zich dat ze door die jonge vrouw ontmaskerd was. Haar landjonker iets aandoen, kon ze niet, maar al dat geluk van de liefde van haar leven kon ze niet aanzien. Maar, denk nu niet dat ze stilletjes van het toneel verdween. Nog altijd als de nevelen rondwaren komt ze tevoorschijn. Vol razernij over wat haar overkomen is. Furieus, met messcherpe tanden waarmee ze je onverwachts van achteren aanvalt. Iedere sterveling die ze op haar pad vindt, verslindt ze met huid en haar.’

Theekoepeltje
Theekoepeltje

Geluk door het theekoepeltje

Die nacht sliep de reiziger op een warme plek in de stal. De ochtend erna vertrok de reiziger lang voordat het licht werd. Met een gekregen stuk kaas en homp brood in zijn bepakking kon hij er weer tegenaan. Zo kreeg Den Alerdinck, samen met de avond en nacht , een flink pluspunt erbij. En ook de roodwitblauwe luiken van De Colckhof kregen een pluim. Het theekoepeltje van dat landgoed had hem immers geluk gebracht! In zichzelf grinnikend dacht de oude man terug aan de vorige avond.

Na de laatste zin van zijn verhaal had hij een krukje omgetrapt. De onverwachte knal had iedereen in de keuken aan het schrikken gebracht. Die grote ogen vond hij de mooiste beloning voor zijn vertelsels. Grijnzend liep hij het bos uit, terug richting Heino, langs het Tolhuisje. Daar had hij de meeste kans op handel, eten en een droge slaapplaats. De regen was opgehouden en boven de velden hing mist. Nevels. Huiverend zette hij zijn kraag hoog op.‘Waterwief,’ mompelde hij bij zichzelf. ‘Allemaal nonsens.’

Het Nijenhuis
Het Nijenhuis

Dichte mist en nevelslierten

De regen was die ochtend opgehouden. Over de velden kwam dichte mist opzetten. Voortgedreven door een nauwelijks voelbare wind rolden de nevels richting de reiziger. Die had amper oog voor zijn omgeving, druk als hij was met het hoger opsjorren van zijn vracht. Daarna tuurde hij in de verte. Zou hij vandaag doorlopen naar het oosten, richting de Vlaminckhorst, de roodwitte luiken van 't Rozendael of naar de blauwwitte van Het Nijenhuis in het zuiden? Of ging hij noordwaarts, naar Huis Den Berg? Misschien verliep zijn dag zo voorspoedig dat hij zelfs de roodgele kleuren van Kasteel Rechteren zou zien?

Inmiddels bereikte de mist een smalle boerensloot. Te midden van de nevelslierten verrees daar een gestalte. Haar gerimpelde gezicht vertrok wreed en haar tanden blikkerden terwijl haar rooddoorlopen ogen de oude man volgden die eindelijk een richting had gekozen.

Slinger van Salland

Dit verhaal hoort bij de Slinger van Salland, de slingers zijn fietsroutes die door Salland slingeren waarbij je meer komt te weten over de geschiedenis en het landschap van Salland.

Bekijk hier de Heks van Lettele

Bekijk hier de Slinger van Heino

Toon meer verhalen

Ook interessant